maandag 26 januari 2015

Grenzeloze liefde?

Als ik denk, denk ik aan haar
Als ik voel, dan voel ik haar

Ik mis haar bij alles wat ik zie en wat ik doe

Zij woont in mijn hoofd en in mijn hart
Geen deurwaarder die haar eruit krijgt.

Maar zij, het beeld dat ik van haar heb, ben ik dat niet zelf?
Waar houdt zij op en begin ik?
Waar houd ik op en begint zij?

©Judith Nachtschade

zaterdag 10 januari 2015

Opgejaagd door onrust

Ik wil zo graag de toekomst weten, kunnen zien, grijpen en naar me toe trekken,
Of van mij afhouden, ontwijken,
Precies kunnen maken als en vormen naar mijn wens, mijn droom.

En dan soms is het ineens precies zo als ik het hebben wil, denk ik,
En dan probeer ik het uit alle macht zo te houden,
Stevig vast te houden opdat het mij niet ontglipt,
Slokt dat al mijn aandacht, kracht en energie op.

En dan ineens gebeurt er iets, iets onverwachts,
Een flits, een geluid, iets ineens,
Kom ik weer bij,
word ik weer wakker,
Waar en wie ben ik?
Wat is er in die tussentijd gebeurt?

Ik had geen of weinig aandacht had voor daar waar ik was en wat ik wel had.
Dan word ik overspoeld door heimwee, schuldgevoel, berouw.

En daardoor weer onrust, verwijten,
Wil ik weer ergens anders naar toe,
Maak ik weer toekomstplannen,
Wil ik weer ergens weg,
Wil ik dit nog (eens beter) doen,
En iets anders juist weer niet,
Wil ik minder dit zijn,
En meer dat.

©Judith Nachtschade

Zeker-weten II

Praten tegen dan wel met de Ander

Is taal die uitvliegt
Ik weet niet wat zij daar doet
En hoe zij aankomt
Of zij heel wordt gelaten
Of wordt vervormd
Of zij zelf heel laat en
Geen wonden slaat

Is taal die binnenkomt
Een uitdrukking van de Ander
Zal zij mij heel laten
Zal ik haar heel kunnen laten
Zal ik haar goed kunnen verstaan of
Hoor ik
Wat ik wil horen?

Laat de taal voorzichtig zijn...

©Judith Nachtschade


donderdag 8 januari 2015

Zeker-weten

Praten tegen dan wel met mijzelf
Is taal die thuisblijft en
die niet onbegrepen of verkeerd begrepen verdwaalt.

Maar
Vragen stellen aan mijzelf
Hoe het antwoord te verstaan?
Hoe het antwoord te interpreteren?
HOE WEET IK ZEKER?

©Judith Nachtschade

maandag 5 januari 2015

Onoverbrugbare afstand

'"Er was een tijd in ons leven dat we elkaar zo dierbaar waren dat niets onze vriendschap en broederschap leek te belemmeren en we alleen gescheiden waren door een kleine voetbrug. Op het moment dat jij erop wilde stappen vroeg ik: `Wil je de brug naar me oversteken?` - En meteen wilde je niet meer; en toen ik het weer vroeg zweeg je. Sinds die tijd zijn er bergen en razende rivieren en alles wat mensen nog meer scheidt en vervreemdt tussen ons geworpen en zelfs als we elkaar wilden bereiken zou dat niet kunnen. Maar als je nu denkt aan die kleine voetbrug ben je sprakeloos en je snikt en je verwondert je"`

Uit: Nietzsches tranen : roman van een obsessie / Irvin D. Yalom, vert. door Else Hoog, p. 96

zondag 4 januari 2015

Waarom

De Dood en het meisje

Ik wil niet sterven, zei het meisje tegen de Dood die haar vergezelde, ik wil niet, ik ben bang.
Wat een onzin, zei de Dood wrevelig, iedereen moet sterven, dat is nu eenmaal zo. Denk aan de ontelbaren die al gestorven zijn. De meesten wilden ook niet en wat heeft het geholpen?
Ik ben nog zo jong, zei het meisje.
Maar je gaat ook nu nog niet, zei de Dood geruststellend.
Ga dan weg, zei ze, ga dan zolang weg.
Nee, zei de Dood, dat kan ik niet.
Waarom niet, zei het meisje, waarom niet? Anderen laat je toch ook een tijdlang met rust, die worden toch ook niet iedere seconde aan je herinnerd? Ik kan niet aldoor in jouw gezelschap zijn, zei ze klagend, dan kan ik niet leven.
Maar juist daardoor weet je dat je leeft, zei de Dood, begrijp je dat dan niet?
O ja, zei het meisje, maar dat is geen leven, dat is een voortdurend afscheid nemen.
Het spijt me, zei de Dood kort, maar er is niets aan te doen. Het is nu eenmaal zo dat de een zich steeds bewust moet zijn van mijn aanwezigheid en de ander niet.
Maar waarom, riep het meisje uit, waarom! Dat is toch niet rechtvaardig.
De Dood glimlachte even maar antwoordde niet.

Uit: Verzameld werk / Jacoba van Velde, p. 219